Door het gebrek aan eb en vloed hebben de sluizen niet veel waterstaatkundige betekenis meer en worden ze bijna alleen door watersporters en rondvaartboten gebruikt. Wie de rustieke sluizen nu ziet, zal nauwelijks beseffen dat de sluizen het gevolg zijn de strijd tegen maar ook om water.
In de zeventiende en achttiende eeuw was de Merwede tussen Gorinchem en Dordrecht op sommige momenten onbevaarbaar. Het was zelfs zo erg dat bij laag water, in combinatie met weinig Rijnwater van boven en met oostenwind, de rivier gewoon lopend overgestoken kon worden. Daarnaast was er het probleem dat wanneer er veel water was, het water niet snel genoeg afgevoerd kon worden en er dus overstromingen plaatsvonden. Zeker de Alblasserwaard, maar ook het Eiland van Dordrecht hadden daar vaak mee te kampen. Het probleem van de lage waterstanden werd veroorzaakt omdat het Rijnwater via veel kreken in de Biesbosch werd afgevoerd en de Merwede daardoor te weinig water kreeg.
Dordrecht, als handelsstad aangewezen op Duitsland en de Rijn, leed grote schade door die onbevaarbare rivier. Gelukkig had ook Rotterdam er last van zodat er wel wat aan werd gedaan. Dordrecht alleen zou dat waarschijnlijk nooit voor elkaar hebben gekregen. De oplossing was even simpel als doeltreffend, maar uiteindelijk verkeerd. In 1740 werd begonnen een aantal kreken door een twee kilometer lange dam langs de rivier af te sluiten. Tot groot verdriet van Gorinchem dat nu wateroverlast en overstromingen vreesde; en uiteindelijk gelijk kreeg. Nog tijdens de uitvoering werden de werkzaamheden gestopt omdat in de Beneden-Merwede te hoge waterstanden kwamen. De dam werd voor het grootste deel weer opgeruimd. Dordrecht was weer terug bij af.
Daarna volgden allerlei maatregelen. Zo werd door de waterbouwkundige Cruquius een nieuwigheid uitgeprobeerd in de Merwelanden: kunstmatige uiterwaarden waar overtollig water in kon stromen. Iets wat de laatste decennia weer volop in de belangstelling staat. Ook werden voor het eerst kribben gelegd. Maar het bleef tobben met de Beneden-Merwede: soms te veel water, soms te weinig.
Na 1800 werd weer een aantal kreken langs de Beneden Merwede afgedamd, maar nu wat zorgvuldiger. Na 1849 begon tevens de afgraving van de Nieuwe Merwede langs de zuidoostkant van het Eiland van Dordrecht. Het plan was van ingenieur Jan Blanken. Er werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande kreken die uitgediept werden en met elkaar werden verbonden. Kreken met wonderschone namen als de Grote Hel, het Gat van de Puttesteek, het Gat van de Vogelaar en het Gat van Kielen.
De Nieuwe Merwede was een geweldige waterstaatkundige prestatie, zeker gezien de gebrekkige en arbeidsintensieve methoden. Een groot probleem was dat men nog niet goed kon inschatten hoe het met de stromingen en de getijbeweging uit zou pakken. De werkzaamheden werden voltooid in 1866. Een jaar later werd nog een aantal dammen en kribben aangelegd en was het werk gereed.
De oplossing werkte: de beide Merwedes waren zomers en winters goed bevaarbaar. En ook het aantal overstromingen nam drastisch af.
De nieuwe rivier maakte een scheiding in de Biesbosch. Voortaan was er een Brabantse en een Zuid-Hollandse Biesbosch, met een Dordts en een Sliedrechts deel. Waterstaatkundig gezien mocht er geen directe verbinding zijn tussen de natuurlijke Beneden-Merwede en de gegraven Nieuwe-Merwede. Daarom werden in 1863/1864 ten behoeve van de kleine beroepsvaart, vissers, biezensnijders en griendwerkers het Helkanaal en het Otterkanaal gegraven en twee sluizen met groene kolken aangelegd.